Schriftlezingen: Jesaja 5,1-7 , Filippenzen 4,6-9 en Matteüs 21,33-43.

Jesaja 5,1-7: Een lied uit de arbeidersklasse; het spreekt van harde en desondanks vruchteloze arbeid. Bij nader inzien is het ook een liefdeslied. De wijngaard is het meisje en het gedicht vertelt het verhaal van een onbeantwoorde liefde. En deze tweede laag geeft weer zicht op de derde: Gods liefde voor zijn volk vindt geen weerklank. Drie lagen over elkaar heen.
Zeven keer gebruikt de Hebreeuwse tekst het werkwoord maken/ doen: vers 2, 4a, 4b en 5a. Zeven keer afwisselend tussen positief en negatief. Blijkbaar gaat ’t niet alleen om een gevoel, vlinders in je buik, maar om een liefde die doet en ook daden terugverwacht. De ‘ik’ van het lied, verwacht gerechtigheid (vers 7c). Hij verwacht niet dat hij zelf terug bemind wordt, maar dat de naaste bemind wordt, dat de mensen elkaar respecteren en beminnen!
Het is een lied, waarbij de lezer/luisteraar niet alleen toeschouwer kan blijven. Zij/hij wordt als onpartijdige rechter in deze geschiedenis betrokken (vers 3) en spreekt na de aanklacht het terechte oordeel mee uit (vers 4-5).
Het gedicht wordt door de profeet namens een vriend gesproken, die er zelf niet publiekelijk mee voor de dag durft te komen dat de liefde van zijn geliefde blijkbaar niet echt is. Dat deze vriend ‘God’ is, blijkt uit zijn kosmische macht die het hem mogelijk maakt het niet meer te laten regenen op de wijngaard (vers 6b).

Matteüs 21, 33-43: De wijngaard is intussen ‘Rijk Gods’ geworden. Matteüs heeft niet de allegorische trekken van Marcus. Bij hem staat de geschiedenis van God-met-zijn-volk centraal. Zo zien we in vers 30 ‘landeigenaar’ en spreekt hij in vers 34 van ‘zijn knechten’ (meervoud!), in vers 35 van ‘stenigen’, en in vers 36 van de profeten, die de vruchten voor God komen ophalen en daarbij gedood en gestenigd worden. In vers 34 schrijft Matteüs dan in het oorspronkelijke Hebreeuws: ‘vruchten’ en niet ‘de vruchten van de wijngaard’. Daarmee zet Matteüs het geheel in het grote heilshistorisch perspectief. In vers 41 en 43, kondigen Jezus’ tegenstanders hun eigen ondergang in beeldspraak uit. Als een soort conclusie. (Zie: “’Daarom’.). Het gaat om de daden van gelovige gehoorzaamheid die het antwoord zouden moeten zijn op Gods liefde-aanbod. Vrucht dragen = het doen van Gods wil (zie 21,31). En omdat deze wijnbouwers dat niet doen wordt het koninkrijk Gods van hen weggenomen en gegeven aan een volk dat wel de vruchten ervan opbrengt.
Hij spreekt niet over ‘oud’ en ‘nieuw’, of over ‘onecht’ en ‘waar’. Hij spreekt ook niet van ‘Israël’, maar spreekt over ‘wijnbouwers’ en ‘opbrengst’. Hij zegt niet dat het ene volk door een ander vervangen zal worden – je kunt hier dus ook niet de substitutie van Israël door de christenen lezen-zoals in het verleden veel gebeurd is. Hij zegt dat  er een volk zal zijn dat wel de vruchten opbrengt die de wijnbouwers, verantwoordelijken in Israël, niet opbrachten.
Dat andere, nieuwe volk bestaat uit joden EN niet-joden. Het criterium van vruchten voortbrengen komt in de volgende parabel aanbod (Matteüs 22,1-14); in de mens met of zonder bruiloftskleed. Dát zal het criterium zijn: of iemand de vruchten, de daden van het Koninkrijk voortbrengt, de daden van liefde. Dat zal erover beslissen wie tot dat nieuwe volk mag behoren.

Henk Bloem, pastor

Voor blogs bij de lezingen van deze week: lees hier.