Schriftlezingen: Exodus 34,4b-6, 8-9 en Johannes 3,16-18
Mozes gaat alleen de berg op: het is tussen God en hem, en hij is de middelaar. Met stenen platen, zoals de eerste keer (Exodus 33,14). Maar die zijn kapotgegooid toen het volk ze afwees (33,8). Net als de eerste ‘tafelen’ zijn ze beschreven met Gods eigen handschrift (34,1). Het document heeft dus de status van God zelf. Daar mogen ze wel zuinig op zijn. Op de Sinaï is Mozes bij de Heer die vanuit een wolk zijn naam ‘Heer’ uitroept. “Hij ging hem voorbij”, niet in de zin van ‘hij ging hem achteloos voorbij’. Dit is de Bijbelse wijze om van Gods aanwezigheid te spreken, zie bijvoorbeeld Exodus 33, 18, 22, of 1 Koningen 19,11. In het voorbijgaan belijdt hij de naam ‘Heer’ en al wat bij deze naam hoort: barmhartig, genadig, geduldig, groot in liefde en trouw (Exodus 34,6vv). Deze ‘bekentenis’ van God (Let wel: De Heer zelf roept) geeft Mozes de moed te vragen: “Och Heer, wees zo goed en trek met ons mee”. Een wolk (Exodus 13,21), teken van Gods aanwezigheid: een wolk die er is en tegelijkertijd niet is want je kunt er zo dwars doorheen lopen en het niet eens merken. God gaat voorbij – en Mozes herkent Hem en knielt. Aan zo’n God durft Mozes wel te vragen: “wees zo goed en trek met ons mee”, een God die zich tot het duizendste geslacht verplicht.
Het evangelie gaat over Gods liefde die zich met name uit in het feit dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven. Die zoon stelt eeuwig leven tegenover verloren gaan, en ‘verloren gaan’ tegenover ‘eeuwig leven, en ‘veroordelen’ tegenover ‘redden’ en ‘redding’ in plaats van afstraffing. Pater Jan Holman s.v.d. karakteriseert mijns inziens terecht de taal van Johannes als ‘verheven’. En dat alleen al geeft aan dat het over meer dan louter alledaagsheid gaat.
Henk Bloem, pastor
Voor blogs bij de lezingen van deze zondag: lees hier.